Een ander voorbeeld rondom het thema vertrouwen: wij zitten samen in de gevangenis. En we besluiten om samen te ontsnappen. De ontsnapping lukt tot aan de gevangenismuur; één van ons klimt op de muur door de ander een “zetje” te geven. Zonder hulp van de ander kom je de muur niet over. Maar nu zit ik op de muur en de wachter heeft ons gezien en begint op ons te schieten. Nu is de vraag: neem ik jou mee of ga ik voor mijn eigen belang en laat ik jou beneden staan? Je moet mij er met het geven van het zetje om op de muur te komen dus op vertrouwen dat ik je meeneem. Maar je hebt geen zekerheid of ik dat wel zal doen... Maar nu doen we dezelfde ontsnapping en ik zit weer op de muur en jij hebt de sleutels van onze vluchtauto op zak. Opnieuw de vraag: neem ik je mee? Deze kans is al aanzienlijk gestegen doordat ik weet dat jij de sleutels van de vluchtauto hebt. Door het “weten” is het vertrouwen minder belangrijk en de kans aanzienlijk groter geworden dat ik je meeneem. Maar nu zit ik op die muur en zie dat de vluchtauto er niet staat.. neem ik je dan nog steeds mee? Maar nu zitten we met een ketting aan elkaar vast. Of ik je wel of niet meeneem is nu geen vraag meer. Om te kunnen vluchten moet ik je wel meenemen, door de ketting heb ik immers geen keus. Vertrouwen maakt in dit voorbeeld dus plaats voor “betrouwbaar”. Immers, ik wéét nu dat je me meeneemt en ik hoef je niet meer te vertrouwen